Vennootschappen die een liquidatiereserve aanlegden terwijl ze achteraf gezien niet aan de voorwaarden voldeden, betalen bij de uitkering van die reserve alsnog 30% roerende voorheffing. De bijzondere aanslag van 10% die bij de storting van de reserve al werd betaald, kunt u wel recupereren, stelde de minister van Financiën onlangs.
In een eerder artikel kon u al lezen dat kleine vennootschappen een interne spaarpot of liquidatiereserve kunnen opbouwen, waarmee ze later op een fiscaalvriendelijke manier geld uit de vennootschap kunnen halen. De liquidatiereserve houdt in dat u jaarlijks (een deel van) de belaste winst boekt op een afzonderlijke passiefrekening van de balans, waarop de vennootschap onmiddellijk een bijkomende aanslag van 10% moet betalen. Na een wachttermijn van vijf jaar is bij een uitkering van die reserve als dividend slechts 5% roerende voorheffing verschuldigd. Bij een gewoon dividend, waarmee u (een deel van) de bedrijfswinst onmiddellijk uitbetaalt, is dat meestal 30%. Bij een effectieve liquidatie is zelfs geen roerende voorheffing meer verschuldigd. Een fikse belastingbesparing dus.
Aanleg liquidatiereserve enkel voor kleine vennootschappen
Maar het opbouwen van een liquidatiereserve is enkel voorbehouden voor kmo’s. Volgens artikel 1:24 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) moet het gaan om kleine vennootschappen met max. 50 werknemers, een jaaromzet van hoogstens 9 miljoen euro (excl. btw) en een balanstotaal van hoogstens 4,5 miljoen euro (waarbij echter één van deze criteria mag worden overschreden). Als later blijkt dat niet aan deze voorwaarde werd voldaan, moet alsnog 30% roerende voorheffing worden betaald. Maar wat dan met die 10% die bij de aanleg van de reserve al werd ingehouden? Als je beide heffingen optelt, betaalt de vennootschap uiteindelijk te veel belastingen.
Voorwaarde niet voldaan: 25% extra onroerende voorheffing, 10% is terugvorderbaar
Daarom werd volgende casus voorgelegd aan de minister van Financiën. Stel dat een vennootschap op 31 december 2014 een liquidatiereserve aangelegd heeft en daarop de anticipatieve heffing van 10% heeft betaald. In 2020, dus ruim 5 jaar later, wordt die reserve als dividend uitgekeerd, met inhouding van 5% roerende voorheffing. Maar bij een belastingcontrole stelt de fiscus vast dat de vennootschap deze liquidatiereserve in 2014 onterecht heeft aangelegd, omdat niet aan de voorwaarden werd voldaan zoals bepaald in artikel 1:24 van het WVV.
Het logische antwoord van de minister was dat er dan 30% roerende voorheffing verschuldigd is. Concreet betekent dit dat de fiscus in dit geval 25% extra zal terugvorderen via een aanvullende aanslag, bovenop de 5% die al werd betaald. Voor het eerst gaf hij ook duidelijkheid over de al eerder betaalde anticipatieve heffing van 10%. Die kan de vennootschap terugvorderen door bezwaar in te dienen binnen de zes maanden na de verzending van het aanslagbiljet voor de extra roerende voorheffing.
En als de reserve uiteindelijk niet wordt uitgekeerd?
We horen u denken: wat als die opgebouwde liquidatiereserve uiteindelijk toch niet wordt uitgekeerd, omdat de reserve bijvoorbeeld is aangetast door enkele moeilijke economische jaren? Kunt u die 10% anticipatieve heffing dan ook terugvorderen? Helaas, in dat geval bent u dat geld voorgoed kwijt.